besluit bouwwerken leefomgeving m.b.t. veilig vluchten bij brand

Een bouwwerk mag geen gevaar opleveren voor bewoners, gebruikers en omgeving. Daarom heeft de overheid in het besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) voorschriften vastgelegd. Een bouwwerk moet altijd voldoen aan die voorschriften.

Het BBL is een verzameling bouwtechnische voorschriften met betrekking tot het bouwen en verbouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, milieu en energiezuinigheid.

Alle bouwwerken in Nederland zoals woningen, kantoren, winkels, ziekenhuizen etc. moeten hier minimaal moeten voldoen.

Hieronder de artikelen die betrekking hebben op de technische voorschriften voor veilig vluchten en ontruimen.

Artikel 6.20 (ontruiming bij brand)

  1. In een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.115 en in een bouwwerk waarvoor een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.7 is gedaan, zijn voldoende personen aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op een woonfunctie voor zorg met zorg op afspraak of met zorg op afroep.
  3. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.115 heeft een ontruimingsplan.
  4. In een logiesfunctie met 24-uursbewaking is 24 uur per dag een functionaris aanwezig op het eigen perceel of op een loopafstand van ten hoogste 100 m vanaf een toegang van het logiesgebouw.

Artikel 6.21 (deuren in vluchtroutes)

  1. Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk alleen gesloten als die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel, onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend.
  2. In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen als bedoeld in de artikelen 3.122, derde lid, en 4.217, derde lid, tijdens het vluchten met een sleutel over de ten minste vereiste breedte worden geopend, mits de inrichting, het gebruik en de organisatie zodanig zijn dat het in artikel 6.2 beoogde brandveiligheidsniveau is gewaarborgd.
  3. Het eerste lid geldt niet voor een niet-gemeenschappelijke vluchtroute.
  4. Het eerste lid geldt niet voor een vluchtroute in een logiesverblijf.
  5. In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute in een tunnel worden ontgrendeld met een automatische ontgrendeling.

Artikel 6.22 (opstelling zitplaatsen en verdere inrichting) 

  1. De inrichting van een ruimte is zodanig dat:

a. Voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m² vloeroppervlakte beschikbaar is;
b. Voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m² vloeroppervlakte beschikbaar is als geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang; en
c. Voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m² vloeroppervlakte beschikbaar is als inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang.

Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris.

  1. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voor zover die zitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld.
  2. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig met een breedte van ten minste 0,4 m, gemeten tussen de loodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Als in de rij tussen de zitplaatsen een tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte.
  3. Een rij zitplaatsen die alleen aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen.
  4. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft ten hoogste:
  5. 16 zitplaatsen als de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is.

a. 32 zitplaatsen als de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is; of
b. 50 zitplaatsen als de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 1,1 m is.

Artikel 6.23 (gangpaden)

  1. Gangpaden tussen stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen in een voor publiek toegankelijke ruimte zijn ten minste 1,1 m breed.
  2. Voor een uitgang in een ruimte als bedoeld in het eerste lid is een vrije vloeroppervlakte met een lengte en een breedte van ten minste de breedte van deze uitgang.

Artikel 6.23a (geen belemmerende objecten op vluchtroute woongebouw)

In een gemeenschappelijk verkeersruimte van een woongebouw waardoor een vluchtroute voert zijn geen objecten aanwezig die het vluchten belemmeren. Onder objecten die het vluchten belemmeren worden in ieder geval verstaan objecten waardoor de bouwkundige vrije breedte van de verkeersruimte wordt ingeperkt, tenzij er ten minste een beschikbare breedte van 0,85 m overblijft.

Artikel 6.24 (beperking van gevaar voor letsel) 

  1. Tegen of onder het plafond aangebracht glas is veiligheidsglas of glas voorzien van een ingegoten kruiswapening met een maximale maaswijdte van 0,016 m.
  2. Textiel, folie of papier in horizontale toepassing is onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 0,35 m, of metaaldraad in twee richtingen met een maximale maaswijdte van 0,7 m.
  3. Aankleding in een besloten ruimte mag bij brand geen druppelvorming geven boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen.
  4. Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor een niet-gemeenschappelijke ruimte.
  5. Het eerste tot en met derde lid gelden niet in een logiesverblijf.

Afdeling 6.5 Bouwwerkinstallaties 
6.5.1 Brandveiligheidsinstallaties 

Artikel 6.32 (brandmeldinstallatie) 

  1. In de in bijlage II bedoelde gevallen heeft een in artikel 3.115 voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.
  2. Een krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie wordt op adequate wijze beheerd, gecontroleerd en onderhouden.
  3. Een inspectiecertificaat heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Als op grond van artikel 3.115 doormelding is verplicht, is de geldigheidsduur een jaar.

Artikel 6.33 (ontruimingsalarminstallatie) 

  1. In de in bijlage II bedoelde gevallen heeft een in artikel 3.119 voorgeschreven ontruimingsalarminstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.
  2. Een krachtens de wet voorgeschreven ontruimingsalarminstallatie wordt op adequate wijze beheerd, gecontroleerd en onderhouden.
  3. Een inspectiecertificaat heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Als op grond van artikel 3.115 doormelding is verplicht, is de geldigheidsduur een jaar.

Artikel 6.34 (droge blusleiding)

Een krachtens de wet voorgeschreven droge blusleiding en pompinstallatie worden eenmaal in de vijf jaar getest volgens NEN 1594.

Artikel 6.35 (blustoestellen en brandslanghaspels)

  1. Een krachtens de wet voorgeschreven draagbaar of verrijdbaar blustoestel wordt ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze onderhouden, waarbij ook de goede werking van dat blustoestel wordt gecontroleerd.
  2. Een krachtens de wet voorgeschreven brandslanghaspel wordt ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze onderhouden, waarbij ook de goede werking van die brandslanghaspel wordt gecontroleerd.

Artikel 6.36 (automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem)

  1. Een krachtens de wet voorgeschreven automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.
  2. Een krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.
  3. Een inspectiecertificaat heeft een geldigheidsduur van een jaar.

Lees hier de Integrale Nota van Toelichting behorende bij het Besluit Bouwwerken Leefomgeving m.b.t. bovenstaande artikelen

Eisen bestaande bouw (hoofdstuk 3 (bron bouwbesluitonline.nl))
Eisen nieuwbouw (hoofdstuk 4 (bron bouwbesluitonline.nl))

Hier vindt je het complete BBL online (bron bouwbesluitonline.nl)