besluit bouwwerken leefomgeving m.b.t. veilig vluchten bij brand

Een bouwwerk mag geen gevaar opleveren voor bewoners, gebruikers en omgeving. Daarom heeft de overheid in het besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) voorschriften vastgelegd. Een bouwwerk moet altijd voldoen aan die voorschriften.

Het BBL is een verzameling bouwtechnische voorschriften met betrekking tot het bouwen en verbouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, milieu en energiezuinigheid.

Alle bouwwerken in Nederland zoals woningen, kantoren, winkels, ziekenhuizen etc. moeten hier minimaal moeten voldoen.

Hieronder de artikelen die betrekking hebben op de technische voorschriften voor veilig vluchten en ontruimen.

Artikel 6.20 Brandmeldinstallatie
Raadpleeg Bijlage 1 om te bepalen welke leden van toepassing zijn.

  1. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in Bijlage 1 bij dit besluit, indien: a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze Bijlage 1 aangegeven grenswaarde; b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.
  2. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met eenzelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.
  3. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.
  4. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.
  5. Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waar door die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:
    a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;
    b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of
    c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
  6. In de in Bijlage 1 bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.
  7. Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.
  8. Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
  9. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in Bijlage 1 bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.

Artikel 6.23 Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
Raadpleeg tabel 6.22 om te bepalen welke leden van toepassing zijn.

  1. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575 die voldoet aan het in die norm bedoelde, door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimings-alarminstallatie.
  3. Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2.
  4. Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.
  5. Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, achtste lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2.
  6. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan.

Artikel 6.24 Vluchtrouteaanduidingen (=Vluchtwegaanduiding)
Raadpleeg tabel 6.22 om te bepalen welke leden van toepassing zijn.

  1. Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoen bij een te bouwen bouwwerk aan de NEN 3011 en bij een bestaand bouwwerk aan de NEN 6088. De zichtbaarheidseisen dienen te voldoen aan de artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.4 en artikel 5.5 van de NEN-EN 1838:2013
  2. Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoen aan de NEN 6088. De zichtbaarheidseisen dienen te voldoen aan de artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.4 en artikel 5.5 van de NEN-EN 1838:2013. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 meter boven de vloer aangebracht en de afstand tussen 2 vluchtwegaanduidingen is niet meer dan 25 meter, gemeten langs de tunnelwand.
  3. Een vluchtrouteaanduiding zoals bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats
  4. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste en tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening van elektriciteit gedurende een periode van tenminste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.4 en artikel 5.5 van de NEN-EN 1838:2013.
  5. Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing.
  6. Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in artikel 2.12 is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024
  7. Bij een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het tweede lid is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, indien die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 6.25 Deuren in vluchtroutes
Raadpleeg tabel 6.22 om te bepalen welke leden van toepassing zijn.

  1. Een deur op een gemeenschappelijke vluchtroute die toegang geeft tot een trappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
  2. Een deur in een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend: a. door een lichte druk tegen de deur, of b. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of aan NEN-EN 1125.
  3. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien meer dan 37 personen op die uitgang zijn aangewezen.
  4. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
  5. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
  6. Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door: a. een lichte druk tegen de deur, of b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125.
  7. Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend.
  8. Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren.
  9. Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis als bedoeld in NEN 6092 is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn.
  10. Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur of nooduitgang is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.
  11. Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van het derde lid.

Artikel 6.33 Aanduiding blusmiddelen

Een voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in de artikelen 6.28 (Brandslanghaspels) en 6.31 (Blustoestellen) is duidelijk zichtbaar opgehangen en gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011.